Alfred Kossmann werd op 31 januari 1922 geboren in Leiden en stierf op 27 juni 1998 in Amsterdam. Toch is hij een Rotterdamse schrijver. Het gezin Kossmann kwam in 1923 in Rotterdam wonen en verhuisde in 1938 naar de Statensingel 95c: een huis met comfort, centrale verwarming en zelfs een ijskast. De vader van Alfred was directeur van de gemeentebibliotheek. Samen met Anna Blaman vormde Alfred Kossmann in de jaren vijftig het gezicht van de Rotterdamse literatuur. In 1962 verhuisde hij naar Amsterdam. Hij beweerde te zijn uitgekeken op Rotterdam en noemde het een vervelende stad.
In 2013 eerden Jan Oudenaarden en Rien Vroegindeweij hem door een literaire wandeling naar hem te vernoemen. In 1998 stonden alle landelijke dagbladen stil bij zijn overlijden. En in 1980 verscheen Geur der Droefenis, zijn hoofdwerk. De roman werd lovend besproken. Hij won in hetzelfde jaar de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre, dat uitgebreid is. Hij schreef poëzie, essays, romans, toneel, vertalingen en reisboeken. Vandaag de dag dreigt de schrijver in de vergetelheid te raken. Geen enkele landelijke krant verwijst naar zijn honderdste geboortedag.
In de tijd dat Alfred aan de Statensingel woonde bezocht hij het Erasmiaans gymnasium, maar hij maakte de school niet af. Daarna werkte hij onder andere bij uitgeverij Ad. Donker. Vanaf begin jaren vijftig zat hij op de kunstredactie van Het Vrije Volk. Tien jaar lang deed hij verslag van het culturele leven in de stad.
De oorlog was zoals bij veel generatiegenoten van invloed op zijn werk. Alfred maakte de eerste oorlogsdagen zeer bewust mee: “altijd die verdomde oorlog.” In Geur der droefenis is Thomas Rozendal het alter ego van Alfred Kossmann. Na het bombardement wandelt Thomas door de verwoeste stad. De scènes komen vrijwel overeen met de persoonlijke herinneringen van Kossmann.
Ook bij ons in de buurt (Statensingel, Blijdorp) brandde het. Er gingen geruchten rond over een ultimatum dat om zeven uur zou aflopen en waarna de hele stad vernietigd zou worden. Inderdaad trokken om zeven uur de Duitsers Victoria zingend, binnen. Ondanks onze opluchting was het toch een enigszins pijnlijk gezicht. E. [zijn tweelingbroer Ernst] en ik, in een vlaag van nogal onsympathieke nieuwsgierigheid, gingen op de fiets kijken, hoe de troepen de Statenweg overkwamen.
Niet iedereen aan de Statensingel was zo nuchter. Een buurman van het gezin Kossmann klampte Nederlandse soldaten aan om de strijd voort te zetten. Een andere buurman was angstiger. Hij had taartjes gekocht en was op weg naar huis. Hij schrok van het luchtalarm en riep ‘dekking zoeken’. Met taartdoos verschanste hij zich achter een toen nog pril boompje aan de Statensingel.
Het werk van Kossmann doet misschien wat ouderwets aan, maar alleen al vanwege Geur der droefenis verdient hij een plaats in de (Rotterdamse) literaire geschiedenis en is het goed om deze Blijdorpenaar in zijn honderdste geboortejaar aandacht te geven.
Alek Dabrowski