Mijn liefje heeft ‘een bob’. Ze droomt van een prachtig geföhnde boblijn, een wonderschoon kapsel voor mensen die aandacht aan hun haar willen besteden. Maar niet de ideale coiffure voor iemand die is opgegroeid in de moerassen van Brabant en die met één soepele handbeweging ’s morgens heur haar in model denkt te schudden. Er komt geen kam aan te pas.
Helaas verviel ‘de bob’ al gauw negen van de tien dagen tot het kapsel van een oude non (met alle respect voor onze gelovige zusters). De bob werd ‘het nonnenhaar’ gedoopt. Ruzies volgden, ik zeurde me suf, maar het nonnenhaar moest en zou blijven. Totdat onze kapper net zoals alle kappers dicht moest in coronatijd. De nonnencoupe groeide de pan uit en nu zag zelfs de trotse eigenaresse dat het zo niet langer kon. De vraag waar ik al maanden van droomde werd eindelijk gesteld: “Zou jij mijn haar kunnen knippen, ik zie niks meer”. Nu het moment daar was en ik met een Ikeaschaar in de aanslag stond en door de lange haren woelde, zonk de moed me in de schoenen. Het was nu of nooit. Op naar gestaalde perfectie.
Bij nadere bestudering besloten we dat de aanschaf van een kappersschaar toch geen overbodige luxe zou zijn, via het internet lieten wij professioneel equipment aanrukken. Na een tweede rondje knippen, nu mét kappersschaar en effileerschaar om wat kleine ‘hapjes’ te verzachten, ziet mijn meissie er weer uit om door een ringetje te halen. Geen bob meer te bekennen, even schudden volstaat, er komt geen föhn meer aan te pas. En meteen werd er gevraagd: ben jij nou tóch naar de kapper geweest?
Gelukkig dat onze kapper nu weer open is, maar dit unieke knipmomentje kan niemand me meer afpakken. Dus zou ik toch heel zachtjes willen fluisteren: “leve Corona!”